
Speekselproducent
Ik moest er ineens weer aan denken: de speekselproducent. Zo werd ik vroeger vaak genoemd door mijn tandarts. Ik kon er niet om lachen, voelde me op zo’n moment een vies kwijlend geval, een bedreiging voor zijn steriele werkplek en smetteloze uniform. Blijkbaar reageerde mijn klieren overmatig op al dat gepruts in mijn mond, al die klemmen die hij zette en dat hele zwembad dat hij bouwde. Altijd het nieuwste van het nieuwste, daar kon je van op aan. Ook ná mijn verhuizing naar de andere kant van de stad liet ik me nog geruime tijd zijn grapjes welgevallen. Je weet wat je hebt en niet wat je krijgt. Toen ik eindelijk de overstap durfde te maken, was dat geen verbetering.
Mijn nieuwe tandarts raakte telkens bijkans buiten zinnen wanneer mijn tanden en kiezen zich niet naar behoren gedroegen. Wanneer bij elke poging tot repareren zich een nieuw mijnenveld aandiende. Het voelde als persoonlijk falen, als eigen schuld dikke bult, terwijl ik het er toch echt niet moedwillig op had aangestuurd. Groot gebracht op een dieet van groente en fruit mocht ik mijn eerste wortelkanaalbehandeling al ondergaan op de basisschool. Geen schattige witte hummeltjes in het doosje voor de tandenfee, maar broze, verkleurde en aangetaste stompjes. “Slecht glazuur” heette het, in de tijd dat er nog geen preventieve fluorbehandelingen werden toegepast.
Via via werd mij een andere tandarts aangeraden. Ik had maar één eis: “Dat u niet telkens gaat lopen zuchten boven mijn mond”. Dat beloofde hij en hij hield woord. Stap voor stap renoveerde hij mijn hele gebit. In mijn tempo, rekening houdend met mijn wensen, altijd vriendelijk en geduldig. Ik had voor dat geld een aardige middenklasser kunnen kopen, maar ik heb geen moment spijt gehad. Gewoon weer breeduit durven lachen is onbetaalbaar. Toen zijn meesterwerk was voltooid ging hij met pensioen. Spijtig genoeg, maar ik had ‘m ook niet meer nodig; mijn gebit was hersteld en ik kon het voortaan wel zelf. Kwestie van goed poetsen. Ik had er geen rekening mee gehouden dat mijn wagenpark kon gaan wankelen. Dat er toch nog ergens een onbehandeld en onverwerkt ettertje zat. Dus daar was ie, de terugval. Ik moest opnieuw op zoek naar een tandarts. Schuldbewuster dan ooit, want deze keer had ik wél zelf verzaakt.
Dit alles lig ik dus te overpeinzen, starend naar een deukje in het systeemplafond. Aanvankelijk nog strijdbaar, ik kan dit, ik
heb dit vaker gedaan en het komt wel weer goed. Het laatste kwartier rusteloos
en gefrustreerd. Het duurt allemaal véél te lang, de verdoving houdt de scherpste
pijn niet tegen en ik ben vast een aansteller als ik daar iets van zeg. Ik kán
geeneens wat zeggen, hooguit wat gebaren of een rare grimas trekken. “Is het
gevoelig?” “Uhhuh”. “Als het écht zeer doet moet u het zeggen”. En weer door. Even
denk ik te begrijpen hoe het is om psychische problemen te hebben, om overgeleverd
te zijn aan de GGZ, weerloos op je rug, verworden tot een A-, E-, X- en R-code.
Met dat verschil dat ik na 5 kwartier weer opgelucht naar buiten stap en mijn
zorgeloze leven hervat.